Titel
13 oktober 2010
'Ik ga vandaag wilsterflappen.’ meld ik langs mijn neus weg aan de chauffeur van lijntaxi 47 naar Sint Annen. ‘U gaat wát?!’
‘Wilsterflappen. Reegnfloiters vangen.’ Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Dit geeft mij fijn de gelegenheid om mijn pas verworven kennis ten
aanzien van het wilsterflappen te spuien. En die is behoorlijk, want ik heb ter voorbereiding van mijn escapade van vandaag het prachtige boek “Goudplevieren en
Wilsterflappers” van Joop Jukema, Theunis Piersma, Jan B. Hulscher, Erik J. Bunskoeke, Anita Koolhaas & Arend Veenstra gelezen.
De chauffeur
hoort het graag aan. Hij houdt van verhalen van zijn passagiers. Hij kent hen bijna allemaal persoonlijk omdat hij de enige is die deze taxilijn onderhoudt. Hij
werkt dagelijks van ’s morgens 7.00 tot ’s avonds 21.00 uur. Hij zucht. ‘Soms ben ik wel eens jaloers op mijn broer. Die werkt in een winkel. Van ’s morgens
9.00 tot ’s avonds 18.00 uur. Dan trekt hij de deur achter zich dicht en gaat naar huis. Ik breng meer tijd in deze auto door dan dat ik thuis ben. Maar het is
mooi werk. Weet u trouwens zeker dat u niet in Sint Annen zelf moet zijn, want dan sla ik het dorp over.’ Ik ben de enige passagier. ‘Ik moet dáár ergens zijn.’
Ik wijs naar de dikke mist tussen Sint Annen en Ten Boer.
Jurrie Ottens staat mij met zijn auto al op te wachten. Ik ben warm aangekleed, want het is
behoorlijk koud, maar vooral heel erg mistig. Precies zoals in die filmreportage die ik onlangs op de TV zag, met Theunis Piersma, die toen trouwens geen
Goudplevier te zien gekregen heeft. Wilsterflappen is volgens mij vooral koffiedrinken op een verlaten plek in een weiland en wachten en hopen.
Jurrie was er gister ook al aan het werk met zijn 85-jarige vader, Hendrik Ottens. Vier generaties Ottens zijn wilsterflappers, te beginnen met stamvader Remko
Ottens (1860-1938). Jurrie heeft twee dochters die helaas de traditie niet voortzetten.
Na wat rondrijden wordt een weiland
uitgekozen. Het liefst een ruim veld met donkere ondergrond zonder bomen of hoge obstakels in de buurt. Jurrie is niet 100% tevreden met zijn keuze. Het gras
heeft een te lichte kleur, daar houden wilsters niet zo van. Het is oostenwind, dus het 25 meter lange slagnet moet op het oosten worden geplaatst, want
wilsters landen tegen de wind in. En dan maar hopen dat de wind niet gaat draaien want dan kan je de hele installatie afbreken en opnieuw beginnen.
Het vangnet staat, het windscherm staat en de lokvogels, de “stelten”, zijn in het gras geprikt: 17 wilsters aan de oostzijde van het net, 3
wilsters en 2 Kieviten aan de westzijde. De stelten zijn vogels die door de vader van Jurrie zijn opgezet: over een body van piepschuim is de afgestroopte huid
van een overleden wilster gespannen.
De installatie kan door één man worden bediend en meestal zit Jurrie in zijn eentje in het weidse veld.
De wilsterkist en de vangkooi staan achter het scherm, de mp3-speler is verbonden aan de autoradio, de autoradio is met een lang snoer verbonden aan een
luidspreker die tussen de lokvogels in het gras ligt. Dan is het koffiedrinken en afwachten wat de dag brengt. Sinds het in gebruik nemen van de lokroep
van de mp3-speler is het gelukkig niet meer nodig om een levende lokvogel op “de wip” te zetten. De vogels komen op het geluid af, geholpen door de lokroep van
het houten fluitje dat door de opa van Jurrie is gemaakt. Het is een fluitje met een historie. Zijn opa heeft het ooit, tijdens het omspitten van de tuin,
verloren en een jaar later tijdens het omspitten, ongelooflijk toevallig, in de aarde weer teruggevonden. Er zit een snee in van het vlak van een spade; die is
met vloeibaar hout weer dichtgemaakt.
Het duurt niet lang of er komt een grote groep wilsters aangevlogen. Jurrie blaast op het fluitje, een
verdragend en melancholiek geluid in de mist. De vogels reageren direct en koersen op ons af. Ze blijven uiteindelijk boven het net rondcirkelen, maar vertikken
het om vanuit de goede richting te landen.
Bloedspannend is het. Ik word al helemaal gegrepen door de wilsterflapkoorts. Ze blijven boven de wei
rondvliegen en verdwijnen tenslotte in de verte.
Maar niet veel later liggen er twee
jonge vogels onder het net. Ik ben opgetogen. Ik heb nog nooit een Goudplevier van dichtbij gezien. Wat een grote ogen!
Achter het scherm neemt Jurrie
geroutineerd de maten: tarsus, kop-snavel, vleugel en gewicht. Dan neem ik het beestje over in mijn handen. Zo’n vogeltje weegt toch niks. Daar moet je er al
een hele hoop van vangen wil je er een stevige maaltijd aan overhouden. Wat doodzonde om zo’n prachtige vogel daarvoor dood te maken! Hoewel, een kip heeft er
natuurlijk ook niet om gevraagd. Er moeten in het verleden miljoenen Goudplevieren voor de consumptie gevangen zijn. Een wonder dat de soort het heeft weten te
overleven. Ik geef hem met een bemoedigend klopje zijn vrijheid terug.
Jurrie is ontevreden. ‘Het klopt niet. De vogels vinden het vreemd, ze
vertrouwen het niet. We liggen niet op de wind. Het lijkt wel of de wind is gaan draaien. Dat is toch niet te hopen.’ De stelten staan niet met hun kop in
de goede richting. Hij draait ze allemaal een stukje meer richting zuiden.
Gezeten op de lokvogelkist eet hij een broodje met vegetarische leverworst.
In een dode boom in de verte roept een Grote Bonte Specht, een Buizerd miauwt hoog in de lucht, grote groepen meeuwen en Spreeuwen scharrelen op de
akkers naast ons. Er is een Watersnip bij de stelten geland.
Het wordt eigenlijk knap koud daar achter het scherm en de wind is flink aangetrokken. Erger
nog: we zitten pal in de wind. We willen het eigenlijk niet toegeven, maar moeten het tenslotte onder ogen zien: de wind is naar het zuiden gedraaid. Alles moet
weer worden afgebroken en opnieuw opgezet. Maar dan staat het spul weer op scherp.
De mist is opgetrokken, de zon breekt
langzaam door en het wordt zo warm dat de jas uit kan. Wulpen trekken over ons heen. Soms is de lucht lange tijd leeg, of alleen gevuld met groepen Spreeuwen of
Houtduiven. Dan weer verschijnt er een groep met honderden wilsters die maar niet willen landen hoewel ze toch behoorlijk “onder de fluit” zijn. Een grote groep
landt in het weiland naast ons. Wat heeft dat stuk land dat wij niet hebben? Het is telkens weer een verrassing wat er gebeurt. Het mooiste moment is als er
hoog in de lucht een groep wilsters verschijnt en het opwindende gevecht begint om ze met de lokfluit naar beneden te dwingen. Daar gaat je hart sneller van
kloppen. Vaak blijven ze nerveus om het weiland heen zwermen, maar soms landen ze zó snel dat ikzelf nog steeds in dubio sta of ik met mijn 300 mm wil proberen
om de Goudplevieren mooi op de plaat te krijgen of dat ik met mijn 18-200 mm liever de vangactie vastleg. Dan heeft Jurrie allang aan het trekhoutje
getrokken en is het net al omgeklapt.
Het gras is nat van de mist. Ook de veren van de vogels
in de vangkooi zijn nat, ondanks de houtkrullen op de bodem. De pleviertjes stijgen na de metingen bij vrijlating zwaar op. Een enkeling zet het op een
lopen.
Op al het materiaal en op onszelf kruipen honderden kleine spinnetjes. Ze werpen ragfijne draden in de lucht waarmee ze zich verplaatsen. Jurrie
slaat ze geïrriteerd van zich af. Ze kruipen in mijn haren, hangen voor mijn ogen en kriebelen in mijn kleren. Het is een oude wilsterflapwijsheid: als er
overal spinrag verschijnt kan je je spullen wel inpakken. Toch maken we nog een paar succesvolle slagen.
Roofvogels willen er wel eens met een veren
stelt vandoor gaan, die ze dan grondig toetakelen voor ze hun vergissing inzien. Wat voor bijvangsten Jurrie in de loop der tijden gehad heeft, wil ik weten.
Rosse Grutto’s, Kemphanen, vorig jaar zelfs een Sperwer, en natuurlijk Kieviten. Hij loopt naar de stelten en prikt er twee extra plastic Kieviten bij in de
grond. Kieviten laten zich niet als groep vangen, maar als individu. En niet veel later wandelt er inderdaad een Kievit onder het net.
Om 16.00 uur
pakken we in. We hebben in totaal 10 slagen gedaan. Soms ging het zo snel dat Jurrie’s tomatensoep koud stond te worden. Tweeënveertig wilsters en één
Kievit, dat is toch een mooi resultaat. Dat zou in vroeger tijden voor een broodvanger tweemaal een weekloon hebben opgebracht.
We rijden door het Groninger landschap naar de N163 bij Ten Boer. Tijdens de rit komen we langs de boerderijen die te koop staan omdat de
kinderen van de boeren er geen trek meer in hebben om het bedrijf voort te zetten. Een hard gelag voor de ouders.
Met Qbuzz 140 rijd ik terug naar
Groningen terwijl ik mij ondertussen van de spinnetjes probeer te ontdoen.
Ik begrijp het nu: dat wilsterflappen zit in het bloed, die gepassioneerde
drang om in weer en wind eenzaam in het veld te wachten op die prachtige Goudplevieren en ze naar beneden te lokken. Ik hoor ik nog steeds de echo van het
klaaglijk ‘puu’ van de Goudplevier, de mp3-speler in het gras en het fluitje van Jurrie's opa.
Ana